This week’s Friday Verses are written by Alara Adilow. We translated Het café. This poem first appeared in Dutch in Het Liegend Konijn, a magazine for contemporary Dutch-language poetry.
Alara Adilow (Malinda, Kenia, b. 1988) is a poet of Somali heritage from Amsterdam. She has published poetry in De Gids, Sample Kanon, De Revisor, Tirade, Poëziekrant, and on Oote-oote, DIG and De Optimist. At present Alara is working on her first collection Natuurgeloof en stoplichten (Belief in Nature and Traffic Lights) and a debut novel. She also makes podcasts.
The Café
In a dusty café I drink a couple of espressos.
An elderly soprano dressed in a white negligé
with pearls round her neck plays a sonata on the piano.
She doesn’t touch her mussels,
a dead bee floats in her cognac.
Outside the storm grates among the remains of the day.
The wind tears at the yellow beach huts.
A seagull flies over the lamppost and disappears
in a sparkle that pricks my eyes.
Faces flash through the smog
in blue and red scarves they float over slippery clinkers
Laughter rings out in the greasy window
until the vague forms glide away.
They leave a garden of footsteps behind.
A spider creeps across the edge of the table. I put my hand down.
I hold on to the spider like a future.
The café fills with the spider’s thoughts,
The thoughts drown in the crescendo.
Autumn and night waltz together under stars,
The stars shrivel and blow away.
A naked madman comes into the café
with earth and earthworms in his hair.
He introduces himself jovially.
The wind catches fire.
Heaven lies in a coffin
emaciated, lifeless, without
her boundless visions gloomy.
In the walls of the café a glowing fire blooms.
(Dutch translation below the photo)
Het café
In een stoffig café drink ik een paar espresso’s.
Een bejaarde sopraan gekleed in een wit negligé.
en parels om haar hals speelt een sonate op de piano.
Ze raakt haar mosselen niet aan,
een dode bij drijft in haar cognac.
Buiten knarst het onweer tussen de resten van de dag.
De wind verscheurt de gele strandhuisjes.
Een meeuw vliegt over de lantaarn en verdwijnt
in fonkeling die in mijn ogen prikt.
Gezichten blikkeren door de smog
in blauwe en rode sjaals zweven ze over gladde klinkers
Geschater klinkt in het vette raam
totdat de vage vormen wegglijden.
Ze laten een tuin van voetstappen achter.
Een spin sluipt over de tafelrand. Ik leg mijn hand neer.
Ik hou de spin vast als een toekomst.
Het café vult zich met de gedachten van de spin,
de gedachten verdrinken in het crescendo.
Herfst en de nacht walsen samen onder sterren,
de sterren verwelken en waaien voort.
Een naakte krankzinnige komt het café binnen
met aarde en regenwormen in zijn haren.
Hij stelt zichzelf joviaal voor.
De wind vat vlam.
Hemel ligt in een grafkist
uitgemergeld, futloos, zonder
haar oeverloze visies miezerig.
In de muren van het café bloeit een vuurgloed.